In 2013 hebben wij u in onze Nieuwsflitsen (Nieuwsflits 4/2013 en 12/2013) uitvoerig bericht over de tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW (OBR). De OBR is een met terugwerkende kracht tot 1 januari 2013 in werking getreden maatregel, met als doel diegenen die per genoemde datum reeds deelnamen aan een vut- of prepensioenregeling (of vergelijkbare regeling) en zich hierdoor niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-leeftijd, recht te geven op een overbruggingsuitkering. Met ingang van 1 januari 2016 wordt de OBR verlengd tot 1 januari 2023 en tevens uitgebreid voor mensen die tussen 1 januari 2013 en 1 juli 2015 met vut- of prepensioen zijn gegaan. Staatssecretaris Klijnsma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid had de Tweede Kamer toegezegd te informeren over de (cijfermatige) ontwikkelingen omtrent de OBR. Deze toezegging doet zij nu gestand.
Uit de in de brief gepubliceerde cijfers blijkt volgens de staatssecretaris dat de gerealiseerde instroom (en de hiermee gepaard gaande uitkeringslasten) achter is gebleven bij de in 2013 gedane schattingen. Het lagere gebruik van de OBR zou volgens de staatssecretaris kunnen worden verklaard uit het feit dat een aantal grote en middelgrote pensioenfondsen een eigen overbruggingsregeling kennen: het AOW-gat van de deelnemer wordt overbrugd met de eigen pensioenregeling. Daarnaast zouden er mensen zijn die ter overbrugging hun aanvullende pensioen eerder in (hebben) laten gaan. Ten slotte is een mogelijke verklaring voor het lagere gebruik dat de te overbruggen periode tot en met 2015 maximaal drie maanden bedroeg. Een deel van de doelgroep kan de overbrugging van deze relatief korte periode op een andere manier hebben gefinancierd.
De verlenging en uitbreiding van de OBR per 1 januari 2016 zal naar verwachting van de staatssecretaris wel leiden tot meer uitkeringen en dus hogere uitkeringslasten.
Nieuwsflits nr. 23, 27 november 2015